Onderlinge band van vrede

Onderlinge band van vrede

Wie de eenheid van de kerk verlaat, doet ook de liefde geweld aan. En wie de liefde geweld aandoet, is niets, wat hij verder dan ook heeft, hoe geweldig het  ook is. Al spreekt hij de taal van engelen, al kent hij alle geheimen, al heeft hij het volmaakte geloof dat bergen verzet, al deelt hij al zijn bezit uit aan de armen en al geeft hij zijn lichaam prijs aan de vuurdood, als hij de liefde niet heeft, is hij niets; baat het hem niets. Wie dat ene niet heeft waardoor al die andere dingen bruikbaar worden, heeft  aan al  die dingen niets. 

Laten we de liefde dus omhelzen en ons erop toeleggen om de eenheid van de Geest te behouden door de band van de vrede.
We mogen ons niet laten verleiden door mensen die alles letterlijk nemen, en die door hun onzichtbare heiligschennis een zichtbare breuk veroorzaken; die zich afscheiden van het graan van de Kerk, dat over de hele wereld is  verspreid. Ja,  want het goede zaad is  over de hele wereld gezaaid. De goede zaaier, de Mensenzoon, heeft het goede zaad niet alleen gezaaid in de provincie van Afrika, maar overal gestrooid. Zijn vijand heeft er echter onkruid tussen gezaaid. En wat zegt de landeigenaar nu, tegen alle verwachting in? ‘Laat ze samen opgroeien tot de oogst’ …

Dat zegt de Heer. Afrika is toch niet de hele wereld? En deze tijd is toch niet de tijd van de oogst? …
Overal, in de hele wereld, moet u de oogst afwachten, overal in de hele wereld moet u opgroeien tot de oogst; overal in de hele wereld moet u tot aan de oogst het onkruid verdragen.

Gedeelte uit: preek 88
(uit:  Van aangezicht tot aangezicht )