Lieve mensen, bij de goede werken van de veertigdagentijd is er geen enkele uitvlucht mogelijk. Waar een wil is, is een weg. Iedereen kan wel zeggen: ‘ik kan niet vasten, want dan krijg ik buikpijn.’ Ook kan iedereen wel zeggen: ‘ik wil best iets aan een arme geven, maar waar moet ik het vandaan halen? Ik heb zelf niets’. Of: ‘Ik heb zelf zo weinig dat ik het niet durf weg te geven. Ik kan het gewoon niet missen’.
Mensen verzinnen meestal flauwe uitvluchten omdat hun geen goede te binnen schieten.
Maar wie kan er zeggen: ‘Ik heb geen vergiffenis geschonken aan iemand die erom vroeg, omdat mijn gezondheid het niet toeliet, of omdat ik geen hand had om naar hem uit te steken?’ Om te kunnen vergeven is geen enkele lichamelijke inspanning nodig. Uw lichaam hoeft uw geest niet te hulp te komen. Waar een wil is, is een weg. Doe het maar, schenk gerust vergeving. U zult er niets van voelen in uw lichaam en u zult er niets te minder om hebben in uw huis.
Wij proberen deze veertigdagentijd ingetogen door te brengen.
Het is een tijd om te komen tot onderlinge eensgezindheid. En u moet verder wèl zien wat voor kwaad er schuil gaat als u een medemens die berouw toont, geen vergiffenis wilt schenken.
Als het er zo voorstaat, denk er dan eens over na of iemand nog een christen mag worden genoemd die zelfs in deze dagen niet bereid is om een eind te maken aan zijn vijandigheid.
Gedeelte uit preek 208
(uit: Als licht in het hart.)