Troost, bij het verlies van een dierbare

Dieren zijn zo geschapen dat elk dier op zijn eigen tijd sterft: zij vluchten voor de dood, ze houden van het leven. Hoeveel meer nog doen mensen dat? Ze waren zo geschapen dat ze eindeloos hadden kunnen leven – als ze zonder zonden hadden willen leven. Daardoor komt het dat we niet anders kunnen dan treuren als mensen die wij liefhebben ons ontvallen door de dood. Ook al weten we dat zij ons, de achterblijvers, niet voor eeuwig verlaten. Nee, ze gaan ons korte tijd vooruit en dan zullen wij volgen. Maar als de dood, die vijand van de natuur, een geliefde wegneemt, treurt in ons de liefde voor die persoon.
Daarom zegt de apostel Paulus niet dat we niet mogen treuren, nee, het mag alleen niet zoals de rest van de mensheid dat doet: die heeft geen hoop. Wij treuren dus om de dood van onze dierbaren omdat we ze onvermijdelijk verliezen, maar in de hoop hen terug te krijgen. Het eerste maakt ons bang, het tweede biedt ons troost; onze zwakheid maakt ons ziek, ons geloof maakt ons beter; onze menselijke conditie doet pijn, de belofte van God geneest.

gedeelte uit Sermo 172
 (uit: Geloof is het begin)